Sunday, February 25, 2007

Busreis naar de hemel

Het is weer eens van dat typisch Nederlandse winterweer dit weekeinde. Koud, grijs en regenachtig. Zelfs de bloeiende narcissen en de ontluikende knoppen aan de struiken kunnen geen lentegevoel opwekken. Alles is somber vandaag. Hopelijk gaat binnenkort de zon schijnen, zodat we van het komende voorjaar kunnen genieten. Geen weer dat de verlangens opwekt in elk geval. Geen wonder ook dat C.S. Lewis van de hel in zijn boek De Grote Scheiding een eindeloze vervallen stad maakt, waar de lucht altijd grijs is en het altijd regent. Een beter beeld van de hel bestaat er niet volgens mij.
De boeken van Lewis hebben de goede eigenschap dat je ze kunt blijven herlezen. Hoe meer levenservaring en wijsheid je hebt, hoe meer je diepere betekenissen in zijn boeken herkent. Afgelopen week was volgens mij de vierde keer dat ik De Grote Scheiding heb gelezen en nog steeds heb ik niet alles gevat. Natuurlijk is de bijbel nog veel dieper en vol inzicht in het geestelijke leven (en veel belangrijker), maar C.S. Lewis weet de oude waarheden weer op een nieuwe manier te verwoorden. En hij geeft blijk van niet alleen een ongebreidelde fantasie en beeldend vermogen, maar ook van een diep inzicht in de menselijke natuur en de kern van het evangelie: de genade.
De Grote Scheiding is een van de mooiste boekjes van Lewis (ik zeg met nadruk boekje, want met drie tot vier uur lezen heb je het uit). Het beschrijft een busreis uit de hel naar de hemel (geen zorgen, in het voorwoord legt Lewis uit dat het verhaal niet bedoeld is als theologische verhandeling over de hemel. Het is opgeschreven als een droom). Al in de bus beginnen de helbewoners te ruziën, maar het wordt nog erger als ze eenmaal de hemel bereiken. De hemel blijkt namelijk zo 'echt' te zijn, dat de mensen uit de hel niet meer dan schimmen zijn, bijna doorzichtig. Het gras van de hemel steekt in hun voeten, een appel weegt een ton, en wat er zou gebeuren als het regent, daar wil de hoofdpersoon liever niet aan denken... De schimmen worden opgewacht door lichtende figuren, mensen die ze op Aarde gekend hadden, maar die nu hemelbewoners zijn. Deze proberen hen over te halen in de hemel te blijven, om de uitgestoken hand van de genade vast te pakken. Als ze in de hemel zouden blijven, zouden ze namelijk vanzelf ook 'vast' worden. Het lijkt een makkelijke keuze. De schimmen hebben nou niet direkt een prettig leventje om naar terug te verlangen. Maar zo vanzelfsprekend blijkt het niet te zijn. Bijna elke schim keert terug naar de bus, want voor iedereen is er wel iets dat hij of zij niet wil opgeven. De een wil niet af van zijn intellectuele ideeën over God, de ander wil zijn schilderkunst niet opgeven, weer een ander wil de controle over haar zoon niet afstaan en weer een ander verschuilt zich achter een vals front, een toneelspeler, en wil niet zijn eigen persoonlijkheid laten zien. Geen van hen durft erop te vertrouwen dat wat God hen wil geven veel beter en groter is dan alles waar ze zich zo aan vastklampen. En tegelijk wil geen van hen toegeven dat ze uit zichzelf niets kunnen inbrengen in de hemel, dat hun eigen inspanningen, hun eigen kwaliteiten in de hemel niets voorstellen. De dromer krijgt uitleg van George MacDonald (de grote inpiratiebron van Lewis zelf), die uitlegt: 'Niets, zelfs het beste en het hoogste niet, kan verder komen in zijn huidige toestand. En niets, zelfs niet het laagste en dierlijkste, zal niet opnieuw opstaan als het zich in de dood geeft...' Dit verduidelijkt misschien het verschil tussen twee vormen van 'sterven aan jezelf' uit een van mijn vorige berichten. De eerste is een sterven aan zichzelf waarbij het doel is dat er van de menselijke wil en persoonlijkheid niets overblijft, waarbij alleen de Geest van God door de mens heen werkt, zoals water door een buis stroomt. De tweede is het opgeven van controle en zelfbeschikkingsrecht, zoals Jezus uit eigen keus naar het kruis ging. Als je op deze manier je leven aan God overgeeft, krijg je het vernieuwd terug. We zijn een nieuwe schepping. Dat geldt voor alles waar we ons uit onszelf aan vastklampen, ook de moeilijke verlangens waar we soms mee worstelen, dingen die we schijnbaar niet kunnen loslaten. In dit verhaal is er het voorbeeld van een schim die een rode hagadis op zijn schouder draagt, die hem allerlei wellustige fantasieën in het oor fluistert, iets waar de schim niet blij mee is. Maar als een engel hem aanbiedt het beest voor hem te doden, neigt de schim ertoe terug te keren naar de bus, omdat hij denkt zijn metgezel niet te kunnen opgeven. Maar uiteindelijk stemt hij in. De engel doodt de hagadis, maar dan gebeurt er iets wonderlijks: niet alleen neemt de schim een vaste vorm aan, maar tegelijk gebeurt er ook iets met de hagadis: "In plaats van te sterven werd het beest zelfs groter. En het veranderde ook. De achterdelen werden ronder. De staart zwiepte nog, maar werd een staart van paardenhaar tussen geweldige glanzende billen. Ineens schrok ik terug en wreef mijn ogen uit. Wat daar voor mij stond was de grootste hengst die ik ooit gezien had. Zilverwit, met gouden manen en staart... Wanneer hij stampte, schudde de grond en daverden de bomen..." En paard en man spoeden zich naar de bergen aan de horizon. Ik vind het een mooie illustratie van wat er gebeurt als we iets (onszelf) over durven geven aan God: we worden veranderd tot iets moois en krachtigs. Ook uit onze diepste pijn kan iets moois voorkomen, als we het maar durven overgeven. "Wellust is een armzalig, zwak, dreinend, smiespelend ding vergeleken met de rijkdom en kracht van het verlangen dat opstaat als de wellust gedood is." Dat is waar ik naar verlang.
Er zit zoveel in dit boek over de hemel dat het moeilijk is allemaal op te sommen. In elk geval spreekt het mijn verlangen aan. Net als in de Narnia-verhalen beschrijft Lewis de hemel in natuurlijke termen van schoonheid, die me diep van binnen raken. Zoals deze beschrijving van de bergen in de verte, waar alle hemelbewoners naar op weg zijn, hoger op en verder naar binnen: "Heel in de verte echter kon ik iets zien van wat of een grote wolkenbank moest zijn, of een bergketen. Soms kon ik er wouden en afgelegen dalen in onderscheiden, zelfs steden op ontoegankelijke bergtoppen. Op andere momenten was het weer heel vaag... Er rustte een lichtglans op die toppen; de straling ervan veroorzaakte lange schaduwen achter iedere boom op de grasvlakte. Er was geen verandering of voortgang in dat licht, terwijl de uren verstreken. De belofte - of dreiging- van zonsopgang hing daar onbeweeglijk." De glorie die Lewis beschrijft is nog maar een kleine afspiegeling van wat werkelijk komt (de zonsopgang) en valt vanzelfsprekend in het niet bij 'de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden'. Ja, ik verlang naar de zonsopkomst!
Volgens Lewis zullen we in de hemel helemaal onszelf zijn. De vloek van de zondeval, toen Adam en Eva zich achter bladeren en dierenhuiden verborgen, is opgeheven. "In dat land zijn kleren geen vermomming: het geestelijk lichaam leeft in iedere draad en maakt ze tot levende organen. Een gewaad of kroon maakt daar net zozeer deel uit van het uiterlijk als een lip of een oog." Onze echte schoonheid wordt zichtbaar. Als we daar helemaal onszelf zijn, zoals God ons bedoeld heeft, zullen we vanuit het hemelse perspectief dus eindelijk zullen zien hoe al onze ervaringen op Aarde ons hebben voorbereid op onze bestemming, hoe al onze verlangens heenwezen naar de eeuwigheid. In het voorwoord schrijft Lewis: "Ik geloof zeker dat iedereen die de hemel bereikt, zal ontdekken dat wat hij heeft opgegeven (zelfs als dat zijn rechteroog was) niet verloren gegaan is: dat de kern van wat hij (zelfs in zijn meest verdorven verlangens) werkelijk nastreefde, daar boven verwachting aanwezig zal zijn." (N.B. Lewis bedoelt niet dat daar verdorven dingen aanwezig zullen zijn. Elk slecht verlangen is uiteindelijk een perversie, schrijft Lewis, een verwording van iets goeds). Maar net zo zullen de bewoners van de hel als ze zouden terugkijken, zien dat ze al op Aarde een 'hels' leven leidden, een leven waarvan de consequenties hen verder van God zouden afvoeren en verder van elkaar. Dit boek bevat Lewis' bekende uitspraak dat er uiteindelijk maar twee soorten mensen zijn: zij die tegen God zeggen: 'Uw wil geschiedde' en degenen tegen wie God zegt: 'Jouw wil geschiedde'. (Dit hangt ook weer samen met het bovengenoemde thema).
Er valt nog veel meer te citeren, van bijna elke bladzijde. Zoals van die eenvoudige vrouw uit een arme wijk in Londen, die het centrum is van een feestelijke stoet en van wie MacDonald zegt: 'De verloste mensheid is nog jong, ze heeft haar volwassenheid nog nauwelijks bereikt. maar nu is er al genoeg vreugde in de pink van zo'n grote heilige als die vrouwe, om alle dode dingen in het heelal tot leven te wekken.' (het kunstwerk op de foto bij dit bericht was op deze scéne gebaseerd). Maar ik zal me inhouden, anders valt er voor jullie niets meer te genieten als jullie aan dit boek toekomen.
Nog twee verwante items:
- Er wordt een film van dit boek gemaakt. Na het succes van de Narnia-film staat Lewis erg in de belangstelling en kijkt men ook naar zijn andere verhalen. Ik weet niet of het mogelijk is een spannend verhaal te maken uit deze parabel, maar ik ben benieuwd.
- De Grote Scheiding was het onderwerp van een serie kunstwerken op een christelijk festival in de Verenigde Staten. De foto hierboven kwam uit deze serie. De moeite van het bekijken waard. Altijd mooi als christenen op een goede manier met kunst weten om te gaan.

1 comment:

Anonymous said...

Now many a young believer is discouraged and disheartened when he realizes this warfare. He begins to think that God has forsaken him, that Christianity is not all that it professes to be. But he should rather regard it as an encouraging sign. No sooner has a soul escaped from his snare than the great Adversary takes steps to ensnare it again. He puts forth all his power to recapture his lost prey. The fiercest attacks are made on the strongest forts, and the fiercer the battle the young believer is called on to wage, the surer evidence it is of the work of the Holy Spirit in his heart. God will not desert him in his time of need, any more than He deserted His people of old when they were hard pressed by their foes. D.L. Moody